Zout en zilver

8 februari 2015 - Sucre, Bolivia

Grensoversteek

In tegenstelling tot onze ontelbare (5 keer om precies te zijn) grensovergangen tussen Argentinië en Chili, gingen we de Boliviaanse grens met Argentinië op eigen houtje oversteken, in plaats van met een bus. We verwachtten ons vooraf aan het ergste, want Bolivianen zijn dé Zuid-Amerikanen op z'n Zuid-Amerikaanst. Maar we werden met verstomming geslagen: na een dik kwartier waren we uitgecheckt in Argentinië, en binnengegaan in het land van inheemse bevolking en traditie, kleur, én darmklachten …

In het grensstadje Villazón werden we in het extreem chaotische busstation (binnen een gangetje met hokjes voor de busmaatschappijen, waarvan velen niet bevolkt en buiten een overload aan lawaai, bussen, auto's, taxi's, verkopers, dieren, you name it) door verschillende taxichauffeurs wijsgemaakt dat er geen bussen naar Tupiza rijden, dat we maar beter met hen konden meerijden. Maar desondanks hun 'tips' konden we toch snel een zeer goedkope bus vinden.

Aangezien we een uur of drie moesten doden vooraleer we de bus naar Tupiza konden nemen, gingen we hier de opgebouwde weerstand van onze magen testen. In Bolivië is de almuerzo (middagmaal) heilig, en kan je op de hoek van elke straat een menuutje vinden voor een 10 à 15 Bolivianos (€1,5 à €2). De eerste uren na het maal borrelden onze magen hevig, maar alles bleef proper op z'n plaats zitten.

Op de bus werd de kwaliteit van onze blaas getest: in tegenstelling tot de luxe-bussen in Chili en Argentinië is er op de Boliviaanse bussen geen plaats voor een toilet. Alle ruimte dient opgevuld te worden met reizigers, naar het toilet gaan doe je maar in je vrije tijd.

 

Tu pizza es más grande que mi pizza

In Tupiza hadden we reeds een hostel geboekt, en met de bijhorende travel agency gingen we ook onze vierdaagse trip door het zuid-westen (South West Circuit) doen. In het stadje zelf valt niets te beleven, behalve dat er een gigantisch aanbod aan pizzeria's is (waarvan de zaak “Tu Pizza” degene is die de originaliteitsprijs wint). Na anderhalve dag niksen brak op de prachtige ochtend van 24 januari een langverwacht nieuw hoofdstuk van onze Viaje America del Sur aan: onze psychedelische dagdroom naar Uyuni.

We vertrokken 's ochtends met twee jeeps aan onze hostel: de onze was gevuld met chauffeur/gids Henry, kokkin Isabel, Franse moeder Catherine met dochter Lola en Britse kameleon David (kameleon omdat hij binnen 5 minuten kon veranderen van kind naar zagevent, van weirdo naar onuitstaanbaar, van ambiancemaker/lolbroek naar kortzichtige idioot en terug). De andere jeep was naast een chauffeur en gids/kok Elvis gevuld met vier hilarische Noren.

 

Boliviaanse popmuziek en surrealistisch landschap

Bijgestaan door het beste dat de Boliviaanse popmuziek te bieden heeft, zouden we op onze vier dagen meer dan 1000 km moeten afleggen. Dit lijkt niet veel, maar dat is het wel als je weet dat het met de weg gedurende de hele tocht nog slechter gesteld was dan met het niveau van een aflevering van F.C. De Kampioenen (sorry Jan Vertonghen).

Vanaf de eerste stop, net buiten Tupiza, wisten we dat de tocht alle verwachtingen en meer zou inlossen: de geërodeerde en kleurrijke Quebrada de Palala deed onze mond een eerste keer openvallen.

Tijdens het verdere verloop van de trip waren we net als de kinderen in Willy Wonka's Chocoladefabriek: constant met verstomming geslagen door het immer veranderende en surrealistische landschap, gefascineerd door alle kleuren, dieren en bijzonderheden en hopend dat er nooit een einde aan zou komen. In plaats van een toverbal zoals bij Willy Wonka kregen wij cocabladeren aangeboden door Henry, om de groeiende hoogteziekte te bestrijden.

Naast het landschap kregen we ook nog wat cultuur voorgeschoteld. Zo brachten we een bezoek aan de ruïnes van ghost town San Antonio, ook wel gekend als klein Macchu Picchu. Hier zaten we op meer dan 4500 meter boven zeeniveau, en dit voelden we ook aan onze ademhaling. 's Avonds braken bij mij de verschijnselen van hoogteziekte echt door, met hoofdpijn en misselijkheid als symptomen (maar niets dat een Ibuprofen 800 niet kan oplossen).

 

Rotte eieren en kotsende Noren

De volgende dag moesten we om half 7 opstaan, een luxe zo bleek de volgende dagen. Ik voelde me veel beter, en we waren klaar om enkele laguna's te gaan bezoeken. In de voormiddag bezochten we laguna's in verschillende maten, geuren en kleuren. Aan Laguna hedionda (letterlijk vertaald “stinkende laguna”) werden onze zintuigen een eerste keer aangescherpt. Hier troffen we de geur aan van rottende eieren, maar werden we omver geblazen door de vele flamingo's en de prachtige weerspiegeling van de felblauwe lucht en bijhorende wolkenpakken in de lagune. Nadien volgden nog Laguna Blanca, Verde en Negra, en Laguna Kolppa, waarvan de grondstoffen gebruikt worden om zeep mee te maken.

Hierna passeerden we de Desierto de Dalí, genoemd naar de bekende schilder, aangezien het landschap makkelijk als inspiratiebron had kunnen dienen voor zijn werken. 's Middags, net voor de lunch, konden we gaan ontspannen in de Polques Hot Springs, met water van rond de 35°C en een heerlijk uitzicht.

In de namiddag stond het geyserveld van Sol de Mañana op het programma; dit veld was totaal verschillend dan hetgene we in Atacama Desert hadden gezien. Het had wederom de geur van rotte eieren door de sulfaten, en door de wind kon je het vanaf honderden meters afstand ruiken. Het veld is ook op het hoogste bereikbare punt van het South West Circuit, namelijk 5000 meter boven de zeespiegel.

's Avonds sliepen we in het dorpje Huayllajara, waar voor de Noren Gunnar en Christer een iets minder aangenaam hoofdstuk volgde: door de hoogte kreeg eerstgenoemde de symptomen van griep, en moest Christer de nacht in de wc doorbrengen doordat hij onophoudelijk moest overgeven. Gelukkig voor hem werd Julie wakker van zijn onmenselijke geluiden, en snelde ze hem te hulp met een fles water.

's Nachts werd de haat-liefde-verhouding met David naar de positieve kant omgebogen, toen hij me om 1u voorstelde om naar de sterren te gaan kijken. Wegens de hoogte van het dorp en het ontbreken van lichtpolutie, kregen we een overvolle en knalheldere sterrenhemel en de gigantische Melkweg te zien.

 

Zouthotel

De derde dag kregen we naast een verdere uitbreiding van het aanbod laguna's ook nog enkele desiertos en quebradas voorgeschoteld. Hiervan was de Desierto de Siloli de meest indrukwekkende: naast een groot aanbod aan gigantisch vulkanisch gesteente (weggeschoten door een vulkaan honderden meters verderop), is het ook de plaats waar zich één van de meest toeristische attracties van het zuid-westen bevindt: de Arbol de Piedra (een steen die de vorm van een boom heeft). Door al wat de tour te bieden heeft, beschouwden wij de Arbol als een leuk toeval, maar niet als een hoogtepunt.

In de namiddag gingen we de Necropolis van San Juan bezoeken, een oude nederzetting van de Aymara-bevolking. Na het overlijden van een persoon deed zijn of haar huis dienst als graf en werd het verzegeld. Door de extreme droogte en het zoutgehalte van de bodem, zijn de skeletten na ongeveer 2000 jaar nog steeds in perfecte staat, en te bewonderen in de zittende positie waarin ze te grave zijn gedragen.

Onze laatste avond brachten we door in een hotel volledig opgetrokken uit zout, waar we wederom een overheerlijke maaltijd van Isabel nuttigden, vergezeld van Boliviaanse wijn en bier.

 

12500 km² zout

De laatste dag stonden we allemaal heel enthousiast voor dag en dauw op, voor de finale van onze tour: de Salar de Uyuni, de grootste zoutvlakte ter wereld (12500km² groot!). We vertrokken in het donker zodat we de zonsopgang op de zoutvlakte vanop de eerste rij konden meemaken. Ondanks de vrieskou daar, was het een overweldigend spektakel: de zon die langzaam aan de horizon verschijnt, en de gigantische zoutvlakte langzaam aan wit schildert.

Enkele kilometers verderop gingen we Isla Incahuasi bezoeken (een eiland met meer dan 5000 cactussen), waar we gingen ontbijten met enerzijds het eiland, en anderzijds alleen maar zout in het vizier.

Het bezoek aan de zoutvlakte eindigde met het verplichte nummertje waar niemand aan kan ontsnappen: de fotos locas (zie de foto's voor enkele voorbeelden).

Ondanks het feit dat de Salar de Uyuni een waar natuurwonder is, en op elk vlak adembenemend, was dit niet wat de trip uniek maakte. Het was veeleer het totaalpakket van deze trip dat er voor zorgde dat dit voor ons tot dusver misschien wel hét hoogtepunt van de reis was.

Bij aankomst in Uyuni bezochten we nog het lokale treinkerkhof, alvorens we samen met Catherine en Lola een snelle en comfortabele manier zochten om naar Potosí te gaan. En de oplossing bood zich aan in de vorm van Freddy, de broer van een chauffeur Henry. Hierdoor kwamen we een dag vroeger dan gepland in Potosí aan, waardoor we de hele trip rustig konden herbeleven en verwerken.

 

De Zilveren Stad

Potosí was eind 16de eeuw de rijkste van Zuid-Amerika en tevens een stad waar meer mensen woonden dan eender waar ter wereld. De reden hiervoor was de Cerro Rico, een berg die achter de stad opdoemt, en waar tot op heden dagelijks tonnen zilver, lood en mineralen worden ontgind. Deze rijkdom weerspiegelde zich in de aanwezigheid van talrijke koloniale kerken en gebouwen die de stad rijk is. Dit in schril contrast met de armoede die de bevolking van Potosí de dag van vandaag kent. De stad is gelegen op meer dan 4000 meter hoogte en is daarmee een van de hoogste steden ter wereld (en met Potosina heeft ze de hoogste brouwerij ter wereld). Gelukkig was de hoogtegewenning al ingetreden door onze tocht de afgelopen vier dagen.

Het ultieme bewijs van deze rijkdom is de aanwezigheid van de Casa de la Moneda. Meer dan twee eeuwen lang voorzag deze instelling grote delen van Zuid-Amerika en zelfs van Europa van zilveren geldstukken. Tot begin 20ste eeuw was dit een van de belangrijkste munthuizen van Zuid-Amerika, en nu doet het dienst als prachtig museum.

Al de schitterende kerken die de stad rijk is, zijn vanbuiten wel veel aantrekkelijker dan binnenin. Maar bij het bezoeken van het Convento de San Francisco konden we ook het dak beklimmen, waar we een prachtig panorama van de stad kregen voorgeschoteld.

 

Het Boliviaanse leven

Supermarkten zijn quasi onbestaande in Bolivië. In plaats hiervan moet je alles op straat of op de Mercado Central kopen: dit is een gebouw in het centrum van de stad waar je alles vindt van fruit, groenten, vlees, kruiden, en alle andere levensnoodzakelijke benodigdheden. Heel veel kraampjes hebben exact hetzelfde assortiment, alleen verschillen de producten in versheid. Als je na de volledige markt te hebben afgeschuimd eenmaal bepaald hebt bij wie je welke producten wilt kopen, dan heb je een soort ongeschreven overeenkomst met hen om altijd je goederen daar te kopen. Zo roepen ze je als je hun standje passeert (Julie is Mamamita, ik ben Papito), en zouden ze echt gekrenkt zijn als je je producten elders koopt. Hier kochten we altijd ons fruit, en genoten we 's middags in de comedor van de zeer goedkope en lekkere menu's. 's Avonds kan je dan weer op straat salteñas, empanadas of tucumanas kopen (heerlijke bladerdeeghapjes voor €0,60) of een hamburger of milanesa (Zuid-Amerikaanse schnitzel) met frieten in een broodje voor €0,75. in tegenstelling tot wat we verwacht hadden, is alles wat we hier eten simpel maar overheerlijk en gevarieerd.

In de “Zilveren Stad” lieten we ook voor de eerste keer in Bolivië onze was doen, en hoewel het op het eerste zicht heel chaotisch en zonder systeem leek, kregen we, op een sok van Julie na, toch al onze was netjes terug.

Deze periode is het regenseizoen in Bolivië (waardoor het laagseizoen is, hoewel het zomer is) en zijn er dus een pak minder toeristen. Wij hadden hier op voorhand een beetje schrik voor, maar behalve een hagelbui van een uurtje tijdens onze jeeptocht, en een buitje of twee in Potosí hebben we hier nog niets van gemerkt.

 

De Heilige Mijn

onze voorlaatste dag in Potosí bezochten we, na heel lang twijfelen, toch de Cerro Rico (De Rijke Berg), waar we een tocht door een van honderden mijnen deden. We twijfelden lang om dit te doen aangezien het ons een beetje voyeuristisch leek om te gaan kijken hoe de mijnwerkers daar onder mensonterende omstandigheden aan het werk zijn. Onze tour werd georganiseerd door ex-mijnwerkers, dus voelde het al iets beter aan, zeker nadat ze ons voorstelden cadeautjes voor de mijnwerkers mee te nemen. Deze geschenken, waaronder coca en frisdrank voor de mannen en schriftjes voor hun kinderen, kochten we op de Mercado de los mineros. Hierna bezochten we een fabriekje waar het zilver verwerkt werd, alvorens gekleed als echte mijnwerkers de mijn te betreden. We volgden drie kilometer lang de smalle, lage en modderige tunnels, en konden de de verschillende soorten mineralen en het zilver aanschouwen. De werknemers in de mijn passeerden ons constant met wagonnetjes gevuld tot drie ton, die ze via de sporen naar de uitgang duwden. Het moeilijkste moment was toen we een jongetje van 16 jaar oud een van de karren zagen trekken. We gaven hem een schriftje en het advies naar school te blijven gaan (want na hun shift gaan de kinderen die in de mijn werken ook nog naar school). Elke mijn heeft een eigen “beschermheilige”, een duivel genaamd 'Tio'. Buiten gelooft iedereen in God, maar eenmaal binnen offeren ze cocabladeren, sigaretten en alcohol aan de Tio om hen van ongevallen te behoeden en van veel zilver te voorzien. Tijdens ons bezoek aan hem kregen we ook het favoriete drankje van de mijnwerkers aangeboden: pure alcohol van 96°. Het brandde minder hard dan verwacht, maar moesten we dit alle dagen drinken zou onze slokdarm toch snel de geest geven.

 

Carnaval

De volgende ochtend wilden we de bus naar Sucre pakken, maar op aanraden van de uitbaatster van onze hostel gingen we nog het mijnwerkerscarnaval vieren. Dit is de hoogdag voor elke mijnwerker, een dag om de zware levensomstandigheden en het bijhorende korte leven (ze sterven op 35 à 40 jaar, door longproblemen) te vergeten, en vooral veel te drinken en te dansen.

Elke groep arbeiders heeft z'n eigen orkestje, dansmoves en kostuums, en één voor één dansen ze van aan de voet van de berg, tot in het centrum van de stad.

Hier dronken we samen met de mijnwerkers bier, aten we een overheerlijk stoofpotje van lama tussen een broodje (een van de topgerechtjes van onze reis dusver) en werden we door de kinderen bekogeld met waterballonnen en bespoten met schuim. Wij waren met onze blonde haren en Europese gestalte nu eenmaal makkelijke doelwitten …

Julie werd hier ook het hof gemaakt door Mario, een overbeschonken (en dit om 11u 's morgens) arbeider die nu eenmaal meer van blonde dames met groene ogen houdt, dan van de Boliviaanse vrouwtjes. Even heeft Julie getwijfeld om op z'n avances in te gaan, maar tot op heden reizen we nog altijd samen!

Hierna trokken we naar de hoofdstad (volgens sommigen) Sucre om ons onder te dompelen in een Spaans taalbad, maar meer daarover in ons volgende verslag!

 

Bij leven en welzijn, tot volgende keer!

Julie & Jonas

 

Foto’s

4 Reacties

  1. Ludo:
    8 februari 2015
    Beste Julie en Jonas, wij hebben jullie reisverslagen altijd al gelezen, en ze zijn ongelofelijk goed. Wij denken dat er een goede verslaggever in jullie schuilt en dit opent mogelijkheden
    bij jullie terugkomst. Doe daar iets mee!
  2. Tante Carla:
    8 februari 2015
    Volgende week is het hier carnaval maar dat zal niet zo mooi en zonnig zijn als daar! Zelfs bij het zien van de foto's van de mijnwerkers worden we stil. Niet te geloven dat zij zo moeten werken.
    Maar ook niet te geloven dat jullie weer zo een fijne dingen mochten beleven! Hebben documentaire over de zoutvlakte gezien op TV, maar jullie hebben die "live" gezien...sjaloes!

    Groet
  3. Erik Vansteenbeeck:
    9 februari 2015
    Weer een prachtig verhaal en foto's. Zéér indrukwekkend die zoutvlaktes! Nog veel plezier en leuke ervaringen opdoen. N Erik.
  4. Marina vansteenbeeck:
    9 februari 2015
    Wat een prachtig verhaal, lijkt wel een sprookje en ja Bolivië is tevens ook de moeite waard. Die zoutvlaktes moeten wel mooi zijn, hopelijk hebben jullie foto's hiervan.
    Dikke kussen, mama, papa en Filip